Dag 7
“Hé schooier!” Marc en ik kijken verbaasd op. Dat woord bestaat maar in één taal. We raken aan de klets met Rob uit Nijmegen die met zijn hond aan ons terrasje is gaan zitten. Hij is ooit voor de liefde vertrokken naar Portugal. De liefde ging weg maar Rob bleef. Een aantal maanden geleden is hij van Lissabon naar Santarém verhuisd, omdat de huren in Lissabon de laatste jaren de pan zijn uit gestegen. Tot vorige week werkte hij bij een bank, gisteren is hij met een nieuwe baan als freelancer begonnen bij een Nederlands HR-bureau in Barcelona. We vragen Rob waar we goed kunnen eten en we krijgen een pizzeria aangeraden, met een Franse eigenaar. De pizzeria zit een park wat uitkijkt over de vallei. Santarém ligt op een steile heuvel en torent zo’n 100m boven de vallei uit. We genieten van het uitzicht en de lekkere pizza.
Die steile heuvel waar Santarém op ligt, die moesten we vanmorgen dus ook weer af. We rijden van een steil keienpad met onze fietsen naar beneden. Dat was wel even spannend!
We rijden het eerste stuk langs wijnranken. Daarna rijden we een heel stuk door een heerlijk ruikend eucaliptusbos. Verder zien we onderweg veel leuke kleine dorpjes met veel moestuinen, appelbomen en olijfboomgaarden. Soms rijden we langs prachtige huizen, met vlak daarnaast een bouwval. Of langs iets wat ooit prachtig moet zijn geweest, maar nu verlaten is en waar we ons onderweg afvragen wat daar ooit gebeurd moet zijn. Op sommige plaatsen moeten we het pelgrimspad verlaten omdat de weg zó verschrikkelijk steil omhoog gaat, dat we het niet verantwoord vinden. De fiets omhoog tillen is ook niet onze hobby. Dan maar een kleine detour.
We nemen in een één of ander vaag plaatsje een pelgrimslunch. De ober raadt wel 3 keer zijn stone soup aan. Ik moet eerst even opzoeken wat het is. Het is een dikke soep gebonden met bonen. Er zit vast orgaanvlees in maar als je niet kijkt wat je eet, is het inderdaad best lekker. En honger maakt rauwe bonen zoet…
We besluiten Tomar voorbij te rijden maar nog wel even het hostel te bellen. Die zit vol. Oeps. Dat wordt nog 20 km extra. En we zaten al op 65…Oeps. We hadden bedacht niet zó ver te gaan fietsen. Die laatste 20 km duren dus extra lang. Het is niet zo warm als gisteren, maar toch is het niet meer aangenaam. Mijn billen willen niet meer op het zadel zitten. Sommige stukken ga ik maar lopen, om even een andere beweging te kunnen maken. Want o ja, we rijden al een paar uur alleen maar omhoog.
Bij een benzinepomp annex kroeg eten we een waterijsje. Wat heerlijk als je het zo warm hebt! In 10 minuten tijd hebben we veel bekijks met onze fietsen. Er wordt met handen en voeten meerdere keren gevraagd of we elektrisch rijden, vermoedelijk omdat we geen derailleur hebben.
Ehm, nee, dat hebben we niet. Met veel ontzag wordt er naar ons gekeken. Daar put ik dan maar wat moed uit, want we moeten er nog ruim 10 kilometer. De stemming hangt er bij, ook Marc is doodop van de warmte, de afstand en ook nog de wind.
Aan het einde van de middag begint het steeds harder te waaien. Heuvelaf moet ik nog bij trappen, want anders sta ik stil. We horen donderwolken dichterbij komen, dus ook nog een beetje opschieten.
En dan… zijn we eindelijk bij onze overnachtingsplek. We rijden een boerenerf op met een groot terras met banken. Binnen is er een enorme ruimte om te kunnen zitten. In een ander gebouw zitten keurige wc’s en douches en slaapzalen. Zaaaalig. Het leven is weer goed. We parkeren onze fietsen en nemen een stapelbed in beslag. We zien wat wandelaars binnenkomen en ik kan eigenlijk alleen nog maar op een houten bankje liggen. Mijn billen willen niks meer. Ook heb ik geen honger, maar ik weet toch een groot bord salade met tonijn naar binnen te werken. Uit de automaat trekken we de laatste twee blikjes bier.






